Gebakken eieren, patat, broodjes en ketchupflessen, Barbiepoppen, knikkers en herfstbladeren. Kunstenaar Tjalf Sparnaay brengt dit soort triviale onderwerpen in beeld en blaast ze op tot enorm formaat, als donderslagen op het netvlies.
Tjalf Sparnaay (Haarlem 1954) is sportleraar als hij begin jaren ´80 gefascineerd wordt door de fotografie. Met een camera trekt hij er op uit om het dagelijkse leven rondom hem vast te leggen in snapshots. Tegelijkertijd ontwikkelt hij zichzelf in zijn vrije tijd tot schilder, geïnspireerd door het magisch realisme van Carel Willink. In de jaren ’80 en ’90 worden de onderwerpen van zijn foto’s, zoals een platgetrapt blikje cola, een fiets op een brug of tulpen in een vaas, de basis voor zijn schilderkunst. In die tijd ook ontdekt Sparnaay het ‘photorealism’, een stroming binnen de Amerikaanse kunst waarbij de kunstenaar de werkelijkheid natuurgetrouw (na)schildert aan de hand van een, al dan niet uitvergrote foto, waarbij de koele, harde fotoweergave tot schilderkunstig doel wordt. Beroemde fotorealisten als Ralph Goings, Charles Bell en Richard Estes worden zijn voorbeelden. Sparnaay onderscheidt zich gaandeweg met zijn extreem uitvergroten van de werkelijkheid en het verlaten van het puur fotografisch beeld. Hij is het zelf ‘megarealisme’ gaan noemen.
Sparnaay documenteert niet alleen de werkelijkheid, maar intensiveert deze door alledaagse objecten op te blazen tot megaproporties. Dat geeft hem de gelegenheid elk detail zeer nauwkeurig te verkennen en laag voor laag te ontleden om zo tot de kern van het onderwerp te komen. “Mijn schilderijen”, zo stelt Sparnaay, “zijn bedoeld om de kijker in staat te stellen de realiteit opnieuw te ervaren, opnieuw de essentie te laten ontdekken van het voorwerp dat zo alledaags is geworden. Ik wil het terugbrengen tot het DNA van de universele structuur, in al zijn schoonheid. Ik noem het ‘het schone van het gewone’.” De manier waarop Sparnaay te werk gaat, verwijst direct naar de zeventiende eeuw. In zijn lucide kleurgebruik en oog voor detail en verfijning komt hij Vermeer nabij, terwijl de belichting in zijn schilderijen refereert aan het spel van licht- en schaduw in het werk van Rembrandt. Sparnaay borduurt voort op de rijke zeventiende-eeuwse Nederlandse traditie van het stilleven, maar doet dat op eigenzinnige en eigentijdse wijze. Hij is altijd op zoek naar nieuwe, nog nooit geschilderde beelden. Die vindt hij in zijn eigen omgeving: “Door gebruik van triviale en alledaagse voorwerpen laat ik de realiteit weer opnieuw uit mijn penseel vloeien. Mijn intentie is om deze voorwerpen een ziel en een vernieuwde aanwezigheid mee te geven.” Closer in Museum de Fundatie toont hoe een schilderij tegelijkertijd alledaags én monumentaal kan zijn.
Bij mijn eerste confrontatie met het werk van Tjalf Sparnaay, een schilderij met een enorme glazen slakom met inhoud, gebeurde iets bijzonders. Na het bijna vanzelfsprekende, haast intimiderende, moment van bewondering voor zijn vakmanschap, van zijn totale technische beheersing, de vreugde van de uitvergroting: het zwevende ei-schijfje, dat wel een planeet lijkt, van de humor van het mega-banale en de subtiliteit van de schoonheid, zogen mijn ogen zich vast in de rand van zijn magistrale slakom. Wij, en dan bedoel ik de museale veelkijkers, hebben geleerd om ons te vergapen aan de expressieve penseelvoering van de grote kunstenaarspersoonlijkheden. De magie van Rembrandt en Van Gogh, die soms exhibitionistisch, soms understated is. Omdat Sparnaay zo overduidelijk schatplichtig is aan de koele, bijna onpersoonlijke fotorealistische Amerikaanse traditie zou je haast blijven hangen in de oppervlakte van de totale waarneming. Want, waarom vergroot de kunstenaar zijn objecten zo uit? Is het enig doel om de voorwerpen een nieuwe presentie te geven, zoals hij zelf zegt. Of ligt er een verborgen agenda verscholen. De rand van de slakom teleporteerde mij terug naar 1990, toen ik als assistent werkte in de Neue Nationalgalerie in Berlijn. Daar had de toenmalig directeur Dieter Honisch net een geweldig werk van de Amerikaanse kunstenaar Morris Louis weten te verwerven, Beta Zeta. Een groot bijna leeg onbewerkt doek met aan de randen links en rechts als druipende vingers meanderende kleurenbanen. Het werk kwam opgerold binnen en werd met vereende krachten uitgespreid op de grond van een grote zaal. Om vervolgens aan het raamwerk te worden bevestigd en een ereplaats te krijgen. Een majestueuze ode aan de schilderkunst, een gebald verhaal met een oneindige gelaagdheid.
Staand voor de slakom van Sparnaay zag ik plotseling die Morris Louis terug in de uitbollende rand van de slakom, niet als citaat, maar als congruent kleuren- en vormenspel. Deze waarneming gaf mij de echte sleutel tot zijn werk. Sparnaays megarealisme betovert ons met zijn provocerende uitvergroting en virtuositeit in zijn commentaar op de objecten die ons omgeven, maar de essentie ligt in zijn oeuvre in de hegemonie van de kunst. Het feit dat een doek met verf erop een wereld aan ervaringen in één moment kan comprimeren. Een steen der wijzen kan zijn waarin wij kunnen verzuipen. Laat u zich net als mij overdonderen door het megabroodje gezond maar ga vervolgens op zoek naar de Turners, Monets en Mondriaans in de kruimels. Bij Tjalf Sparnaay overwint de schilderkunst de megawereld.
Graag wil ik Tjalf Sparnaay bedanken voor zijn vertrouwen om zijn eerste grote museale presentatie bij Museum de Fundatie te hebben en de buitengewoon plezierige samenwerking. De bruikleengevers ben ik erkentelijk voor hun bereidheid om tijdelijk afstand te doen van hun geliefde schilderijen. Museum de Fundatie kan zijn tentoonstellingprogramma alleen maar realiseren dankzij het blijvende engagement van de Provincie Overijssel, de Gemeente Zwolle, de BankGiro Loterij en zijn sponsors: veel dank aan hen allen.
Ik sluit af met u veel kijk en leesplezier te wensen.
Ralph Keuning
Directeur Museum de Fundatie